Quirijn Kuchlein

Zwart met een vleugeltje op de tank

Hij had de juiste brommer gekocht, wel een buikschuiver, maar niet stoer, minstens tien jaar oud, zwart met een vleugeltje op de tank.
‘Het is een fijne brommer,’ zei hij glimlachend toen hij hem ons kwam laten zien.

Hij reed mee naar de Ginkelse Hei, achter ons aan, langs de oplichtende berkenstammen, over de zandweg, niet in ons kielzog, niet heel dichtbij, maar een eindje bij ons vandaan.

Als we ’s avonds muziek maakten in de garageschuur kwam hij graag bij ons langs.
‘Dat is machtig, jullie muziek,’ zei hij, maar hij speelde niet mee, en reed na een kwartier weer weg op de zwarte brommer.

’s Nachts haalden we wel eens lege bierkratjes achter de Albert Heijn vandaan, om ze overdag weer in te leveren en het statiegeld te innen.
‘Wat een gaaf idee,’ zei hij, toen hij de opgestapelde kratjes zag staan, ‘pisgaaf!’, en hij liep door de openstaande garagedeur naar buiten.

Op een open plek in het bos, Oranje Nassau’s Oord, eens het landgoed van Koningin Emma, hadden we een boswachtershuisje gekraakt.Hij liep er een keer omheen.
‘Retefijn hier,’ zei hij, mompelde een groet en ging naar huis om te eten.

Jaren later, op een manifestatie met de onnavolgbare naam Niet de Kunstvlaai, sprak hij me aan.

‘Quirijn,’ zei hij, ‘wat denk je, ik wil een wielerklassieker beginnen en hij heet: Hengelo-Hengelo-Hengelo.’ Daarmee doelde hij niet op een criterium rond de kerk van de Overijsselse stad, maar een koers tussen twee gelijknamige steden.
‘Er ligt nog een Hengelo in Gelderland,’ zei hij lachend. Ik knikte.
‘Is er iets wat ik kan doen,’ vroeg ik, ‘ik bedoel, kan ik je ergens mee helpen?’
Hij keek me verbaasd aan.
‘Ik vind het idee best leuk,’ zei hij, ‘maar ik interesseer me niet in de uitvoering ervan.’

Quirijn Kuchlein