René Coelho

In de laatste decennia van de vorige eeuw bevond ik me in de situatie dat ik docent was aan de AKI in Enschede aan de Afdeling Mediakunst en tegelijkertijd een vertoningsruimte (galerie) runde in Amsterdam (MonteVideo).

Als het over zaken of geld zou gaan zou men kunnen spreken van een afkeurenswaardige stapeling van functies. Maar het gaat hier over kunst en dan nog wel over Mediakunst.

In die jaren was het noodzakelijk om deze nieuwe kunstvorm apart te behandelen, zowel in het kunstonderwijs als in het aan de man brengen van de producten van de kunstenaars. En aangezien er bijna nooit wat werd verkocht, behalve dan incidenteel aan een paar musea, hoefde ik me niet bezwaard te voelen over mijn functiecombinatie. Het ging over van alles, behalve over geld.

De AKI was in die tijd een bijzondere academie, niet alleen voor wat betreft de Mediakunst. Vooral in de negentiger jaren voerden de AKI-studenten de lijst aan van jonge kunstenaars die gewaardeerd werden met een startstipendium of een werk/projectsubsidie van het Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst.

Aangezien ik parallel aan de AKI ook nog een paar jaar doceerde aan de Gerrit Rietveld Akademie aan de Afdeling Voorheen Audiovisueel, was ik in staat om de verschillen in de beide opleidingen waar te nemen.

Op de Rietveld was het als student zaak om op te vallen. Als je dus met een hanenkam en op rolschaatsen door de gangen zwierde was je al bijna geslaagd. Zo niet op de AKI.

Vaak hadden de AKI-studenten een provinciale of agrarische achtergrond en had het de aankomende kunstenaars veel moeite gekost om het thuisfront te overtuigen dat het nut had om aan zo’n merkwaardig instituut te gaan studeren. Een gevolg daarvan was dat er in Enschede in het algemeen aanmerkelijk serieuzer, harder en vaak ook inventiever werd gewerkt.

Een ander fenomeen en wellicht als consequentie van het voorgaande, was dat er op de AKI-afdeling Mediakunst regelmatig werk werd vervaardigd dat ik kwasi naïef zou willen noemen. In de praktijk wilde dat vaak zeggen dat er met eenvoudige middelen, met humor en liefst zo ver mogelijk verwijderd van de gladde televisievormen, werd gewerkt.

Voorbeelden daarvan vind ik het werk van Pieter Baan Müller (Enschede), dat van SKET (stichting Kunst en Tijdwinst, Enschede) maar ook dat van Servaas (Hoorn), van de New Yorker Tony Oursler en van Frans Klein Velderman (Enschede) die helaas net als Jop Horst te vroeg is overleden.

Deze laatste was voor mij een echte representant van dit voor mij provinciale genre omdat hij een volkomen eenvoudige, geestige, ‘Twentse’ benadering van zijn kunst had.

Een mooi voorbeeld was het beeld waarin hij, als ik het me goed herinner, in een weiland een tv-toestel had geplaatst met daarop grazende schapen. Hij registreerde het tafereel van de koeien die geïnteresseerd naar de schapen op het televisietoestel stonden te kijken. De registratie daarvan was één van de werken waarmee hij op de AKI afstudeerde.

Jop Horst, daarentegen had een minder provinciaalse achtergrond maar stond net zo verwonderd en dus quasi-naïef in het leven en dus in de kunst.

Hij was een lange, wat slungelachtige verschijning met een verwarde haardos en een verbaasde blik achter zijn brillenglazen. Hij kwam op mij over als een soort Jop in Wonderland.

Belangstellend keek ik toe als hij bij mij in de galerie, ergens begin negentiger jaren bezig was met de opbouw van een ruimtevullende installatie.

Dozen vol met ondefinieerbare spullen, motortjes, draadjes, plakband etc. werden op de vloer omgekeerd, vervolgens bleef hij een paar dagen achtereen met de tong in zijn wang bezig om een soort environment op te bouwen met behulp van wat oude platenspelers, touw, elastiek en sellotape. Het eindresultaat was een wonderlijk lunaparkje, dat bij mij herinneringen opriep aan de Tinguely tentoonstellingen in het Stedelijk Museum in Amsterdam in de zestiger jaren (en in 2016 nog een keer) maar dan op een veel geweldlozer, ja dus kwasi-naïeve, manier. Alles met dat op verbazing gestoelde gevoel voor humor en voor het absurde. Wel was het zaak dat de kunstenaar gedurende de tentoonstelling in de buurt van de galerie zou blijven, om de dagelijks noodzakelijke reparaties te verrichten.

Die oude pick-upjes hebben nog lang een rol gespeeld in zijn werk, getuige de filmpjes over Jop’s werk op YouTube (https://www.youtube.com/watch?v=1nR2pF2BMGs e.a.)

René Coelho, Chez Matrat, januari 2018